De grond
De walnoot groeit op vele grondsoorten, maar groeit het beste op vruchtbare, goed waterdoorlatende, diept bewortelbare grond met veel humus. De walnoot is kalkminnend. De optimale zuurgraad van de grond ligt tussen pH 6,5 en 7,5. De tolerantie ligt tussen pH 5,5, en 8,5. Vooral voor de opbouw van de schaal hebben de bomen veel kalk nodig. De walnoot vergt minimaal 80 cm doorwortelbare grond.De grond moet voor de aanplant van jonge walnotenbomen worden bewerkt. Eventuele ondoordringbare lagen dienen te worden gebroken door diepploegen. de grond moet goed worden gemest met organische stof of stalmest. Om wortelziekten te voorkomen geen walnotenbomen planten direct na bosontginning. Wacht een jaar of drie en verwijder alle oude wortelresten.
Grasland moet minimaal een halfjaar voor aanplant worden gescheurd en ondergewerkt om het gras goed te laten verteren. Doe je dit niet dan slaan de jonge bomen moeilijk aan.
De aanplant
De walnoot moet jong aangeplant worden. Bij het planten van oudere bomen is de terugslag groot en duurt het lang voordat de boom noten gaat dragen. Tweejarige veredelingen van min. 1.80 meter hoog zijn het beste om aan te planten. Het wortelstelsel is dan 3 jaar houd. De planttijd is meestal tussen november en januari/februari. Het plantgat moet groot genoeg zijn om de wortels er goed gespreid in te planten. De plantdiepte moet zodanig worden gekozen dat de bovenste zijwortels 5 tot 10 cm onder het maaiveld liggen. Oppassen om niet te diep te planten, dat vertraagt de groei. De kwekerij diepte is meestal correct. De plantgaten voor jonge walnootbomen variëren van 30-60 cm doorsnee tot 25-30 cm diepte.Beschadigde of gebroken wortels worden weggesnoeid. Geen andere wortels weghalen, dat tast de groeireserve aan en bemoeilijkt het aanslaan van de boom. De wortels worden uitgespreid en daartussen wordt de losse aarde goed aangedrukt. Eventueel in het plantgat tuinaarde of andere bodemverbeteraar toevoegen. Goed begieten voor dat het gat wordt dicht gemaakt .
De boomspiegel (bovenkant plantgat) bedekken met oude stalmest of ander vochtig organisch materiaal. Ook plastic kan gebruikt worden voor vochtconservering. De jonge bomen hebben het vaak moeilijk om het van het onkruid te winnen. De ondergrond moet daarom goed schoon worden gehouden, Onkruid en gras beconcurreren de jonge bomen op licht, water en voedingsstoffen.
Snoeien
Snoeien kan het beste in juni, wanneer de boom volledig uitgelopen is. Dit geeft de beste wondgenezing en een goede hergroei, zodat de boom in een goede evenwichtstoestand de winter in gaat. Bovendien is er weinig kans op het binnendringen van ziektekiemen, omdat de walnoot tijdens het groeiseizoen de grootste weerstand heeft.
Vruchtbare rassen die aanvankelijk stijl groeien, kunnen later toch breed uitgroeien door het uitzakken van de takken bij vaak grote vruchtdracht.
Het jaarlijkse snoei onderhoud is afhankelijk van de gekozen teelvorm. (plantafstand, ras en snoeivorm) over de snoei bij walnoten bestaat onder deskundigen nog meer verschil van mening dan bij andere fruitbomen, en dat wil wat zeggen! Voor snoeien geldt: jong beginnen en vaak, maar matig ingrijpen. Het weghalen van nog levende takken wordt door de walnoot slecht verdragen. Het kan alleen als de takken niet dikker zijn dan 5 cm, Grotere wonden genezen slecht en gaan vaak rotten. Dikkere takken alleen weghalen als ze afgestorven zijn.
Ziektes en plagen
De schadelijkste bacterie ziekte is bacteriebrand (Xanthomonas Juglandis). De bacterie tast knoppen, vruchten, bladeren en scheuten aan. De boom gaat er niet aan ten gronde, maar de oogstderving is zeer aanzienlijk. Het is te herkennen door bruine, later zwarte vlekken op bladeren en bolsters. De ziekte wordt via stuifmeel overgebracht. Het is daarom zaak ook de bomen in de naaste omgeving in de gaten te houden.De bacteriebrand tast ook de gemengde knoppen aan, waardoor ook de oogst in het volgende jaar wordt bedreigd. Niet alle rassen zijn gevoelig voor bacteriebrand.
Bacteriebrand treedt vooral op hoge luchtvochtigheid, regen en warmte (tussen de 16 en 29 graden) en sterke groei (jonge bomen!) Ook veel stikstof en water zijn ongunstige factoren. Alle aangetaste noten verwijderen en de kankers in de boom wegknippen.
In vroeger dagen werd de bestrijding in notengaarden wel gedaan met koperxychloride, een schadelijke stof waarbij het middel erger is dan de kwaal.
Gebruik zo min mogelijk (chemische) bestrijdingsmiddelen, een ondergrond van gras is geschikt om de biologische bescherming te bevorderen, zorg voor een afwisseling in de flora rond de boomgaarden en de aanwezigheid van lokale fauna ( bijen, kevers, vleermuizen sluipwespen) Ziektes worden voorkomen door ieder jaar de afgevallen bladeren, takken en bolsters te verzamelen en te verbranden. Hetzelfde geldt voor snoeihout. Een schone ondergrond voorkomt ziektes en plagen. Onkruid vrij houden van de boomspiegel kan hier ook een gunstige uitwerking op hebben.
Het is ook mogelijk stalmest te gebruiken. Ervaring leert dat 7 ton stalmest per ha. de behoefte aan kali en fosfaat dekt. Voor de stikstof behoefte is 12 tot 15 ton stalmest nodig. Men gebruikt de stalmest om het jaar en vult in het tussenliggende jaar de stikstofbehoefte aan met kunstmest. Stalmest is een goede leverancier van de voornaamste mineralen en het verhoogt bovendien het gehalte van organische stof van de grond. Voor walnoten moet dit gehalte tussen de 2 en 4% liggen. Stalmest is echter zeer variabel van samenstelling en daardoor kunnen de meststofconcentraties ook zeer schommelen.
Bladvlekkenziekte geeft op zowel de bovenzijde als wel de onderzijde van het blad zwarte vlekken. Aangetast blad vergeelt en valt er af.Ook de scheuten en bolsters kunnen bruine vlekken krijgen. Nat lenteweer bevordert deze bladvlekkenziekte.
Het beste is om het gevallen blad te ruimen en af te voeren.
De Walnootgalmijt ook wel genoemd de okkernotenviltmijt kan zorgen voor holle bobbels op het blad, aan de onderzijde van het blad zijn harige structuren te zien. Grote schade veroorzaken deze mijten niet. Er is niet veel aan te doen om dit te voorkomen. De mijten zijn kleiner dan 0.1 mm en om te overwinteren kruipen ze in de knoppen om vervolgens in het vroege voorjaar de nieuwe bladeren weer aan te vallen.
Groei en bloei
De walnoot is eenhuizig, dus met mannelijke en vrouwelijke vruchten gescheiden aan 1 boom. De mannelijke bloemen zitten op katjes die ca. 10-11 cm lang zijn. Elk katje telt 100 tot 160 bloemen. De onderste bloemen op het katje zijn het grootst. Iedere mannelijke bloem heeft een schutblad, bloembekleedselen en een variërend aantal meeldraden.. de grotere bloemen onder aan het katje hebben de meeste meeldraden. Elke meeldraad bevat zo’n 1800 stuifmeelkorrels. Iedere boom kan dus ontelbaar vele stuifmeelkorrels produceren, hetgeen nodig is omdat de walnoot een windbestuiver is en er dus veel stuifmeel verloren gaat.
De katjes worden al in de zomer en de herfst voorafgaande aan de bloei in het daarop volgende jaar aangelegd. Het zijn kegelvormige kropachtige structuren in de bladoksels.De temperatuur heeft grote invloed op de ontwikkeling van de katjes in het voorjaar. Warm weer versnelt de groei, koude vertraagt de ontwikkeling. De mannelijke bloeiperiode kan daardoor per jaar verschillen. Strenge (nacht)vorst vernietigt de katjes en storm kan de katjes van de boom blazen.De katjes verschijnen bij de veredelde rassen na 3-4 jaar. Het stuifmeel van een boom komt in 8-14 dagen vrij, het meeste stuifmeel in een periode van 5-6 dagen. Bij warm weer duurt deze bloeiperiode nog korter. Het vrijgekomen stuifmeel is 2-3 dagen kiemkrachtig. De vrouwelijke bloemen worden later aangelegd dan de mannelijke en bevinden zich in knoppen aan het eind van de1-jarige twijgen. De knop bevat 1 tot 3 vrouwelijke bloemen en een beginsel voor een gebladerde scheut. De vrouwelijk heeft een omwindsel van schutblad en twee voorbladen en is vergroeid met de bloembekleedselen. Het vruchtbeginsel is bekroond met een tweelobbige stempel en bestaat uit twee vruchtbladen. Het stempel heeft vele plooien en daardoor een groot oppervlak, noodzakelijk bij windbestuiving.
Ontwikkeling van de noot
Na de bevruchting neemt de noot snel in omvang toe en bereikt na ca. 3 maanden de uiteindelijke grootte. De snelste groei vindt plaats tot hal juli, daarna vertraagd het tempo omdat de schaal zich gaat vormen, wat veel bouwstoffen vraagt. Dit duurt tot eind juli. De uiteindelijke grootte van de noot is bereikt en de kernvorming vangt aan, wat een maand duurt. Daarna gaan de tussenschotten verhouten.
Begin oktober begint de binnenkant van de bolster zo te veranderen, dat ze niet meer aan de schaal hecht. Wanneer het weefsel tussen bolster en schaal helemaal bruin is en het kernvlies nog licht dan is de noot rijp. De bolster splijt en de noot valt er uit. Gemiddeld gebeurt dit rond medio oktober.
De oogst
De noten worden geoogst als ze rijp zijn, d.w.z. uit de bolsters vallen. Dit duurt per ras zo’n 2-3 weken. Bij aanplant van verschillende rassen kan de oogstperiode ca. 6 weken duren tussen begin september en medio oktober. Het (handmatige) rapen dient iedere 2-3 dagen te gebeuren om schimmelvorming op de noten te voorkomen De noten moeten zo snel mogelijk na het afvallen worden gewassen en gedroogd. Een geoefende raper raapt 120 kg. per dag, een beginner ca. 60 kg. Handmatig rapen is zinvol bij kleine perceeltjes of bij kleine hoeveelheden noten (als de bomen nog jong zijn).
De resten van de bolster en ander ongerechtigheden moeten worden verwijderd.
Verse noten kunnen gekoeld enige dagen worden bewaard en zijn een delicatesse waarvan ook noten op brandewijn kan worden gemaakt.De meeste noten zullen langer bewaard moeten worden dan een paar dagen. Deze moeten dus worden gedroogd. Dit proces moet binnen 24 uur na het rapen starten, wij gebruiken gebruikte bollen-kisten met een gaasbodem, De eerste dagen op een droge plaats waar de wind er goed doorheen kan, Daarna stapelen we de kisten op in een droogruimte en plaatsen er enkele ventilatoren bij om het droogproces te versnellen.
Bemesten
Grond- en gewasonderzoek vormt de basis voor het vaststellen van de bemestingsbehoefte samen met het goed beoordelen en bekijken van het gewas. Enerzijds voorkom je zo gebreksziekten en onvoldoende groei en bloei, anderzijds voorkom je verspilling van meststoffen (duur en komen in het grondwater terecht).Aan de hand van het grondonderzoek wordt de basis bemesting vastgesteld, meestal met fosfaat en kali. Dit gebeurt voor de aanplant, bij walnoten is het gebruikelijk de jonge bomen de eerste jaren alleen stikstofmeststoffen te geven. Bij de dosering rekening houden met gevoeligheid voor de ziekte Bacteriebrand.
0,1 kg. zuivere stikstof per boom in het eerste groei-jaar, oplopend tot 0,5 kg. per boom in het vijfde groei-jaar. Dit strooit men rond de stam in een straal van 1 m. tot een straal van 3 m. in het vijfde jaar. Vanaf het zesde jaar wordt naar behoefte ook fosfaat en kali gestrooid, bij een lage zetting minder dan bij een goede zetting (aantal noten per tak). In deze jaren variëren de mestgiften per ha. van 80-120 kg. zuivere stikstof, 80-100 kg. kali (K2O), 60-80 kg. fosfaat (P2O5). Dit wordt breedwerpig over het gehele oppervlakte gestrooid. Volwassen walnotenbomen, zo na het 10e jaar, reageren goed op oplopende stikstofgiften (meer opbrengst, grotere noten, meer kernrendement). 120-180 kg. zuivere stikstof per ha. De hoeveelheden kali en fosfaat blijven gelijk aan de voorgaande jaren. Stikstof wordt gegeven in maart 2/3 deel en in mei 1/3 deel. Fosfaat en kali geeft men na de oogst in de herfst.